Door op 1 mei 2016

Zeventig jaar Partij van de Arbeid

Een korte terugblik voor de Zwolse 1 meiviering 2016

door Jan Slijkhuis

Op 9 februari 1946 werd in het Amsterdamse hotel Krasnapolsky de Partij van de Arbeid opgericht. De partij ontstond door een fusie van drie oude partijen, de SDAP, de Vrijzinnig-Democratische Bond, de Christelijk-Democratische Unie en enkele groepen uit het voormalig verzet.

De PvdA was dus duidelijk breder van opzet dan de oude SDAP. Zij was bedoeld om door de oude vooroorlogse partijverhoudingen heen te breken (de Doorbraak, ook gericht op kiezers met een christelijke achtergrond), brede groepen kiezers aan zich te binden en een leidende rol te spelen in het naoorlogse Nederland, waar zij haar democratisch socialistische stempel op wilde drukken.

Het was een reactie op de Grote Depressie van de jaren dertig met haar massale en uitzichtloze werkloosheid en de bedreiging van de democratie door de totalitaire stromingen (fascisme, nationaal-socialisme en communisme), op de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en op de enorme uitdagingen waarvoor het bevrijde maar ernstig gehavende Nederland zich vanaf 1945 geplaatst zag.

De PvdA kwam niet uit de lucht vallen. In het midden van de jaren dertig was in de SDAP het besef overheersend geworden dat de partij – die zich vooral presenteerde als arbeiderspartij met een marxistisch programma – op dood spoor zat en dat een radicale vernieuwing onontkoombaar was. Die kwam er in twee bewegingen.

  1. Het Plan van de Arbeid dat SDAP en NVV in 1935 presenteerden, was een poging om de depressie te bestrijden via gerichte overheidsinvesteringen en ordening van het bedrijfsleven met als doel: bestaanszekerheid voor iedereen bij een behoorlijk bestaanspeil.
  2. In 1937 aanvaardde de SDAP een nieuw beginselprogramma dat zich nadrukkelijk richtte op alle groepen in de bevolking die getroffen werden door het kapitalisme. Bovendien koos de partij principieel voor de twee-eenheid tussen socialisme en democratie en voor de sociaaldemocratie als deel van de Nederlandse natie. De partij aanvaardde ook de monarchie en brak met de eenzijdige ontwapening waarvoor zij sinds 1920 had gepleit.

Met deze ingrijpende koerswijzigingen koos de SDAP voor een ontwikkeling van arbeiderspartij tot brede sociaaldemocratische volkspartij. En op die basis zou de PvdA – met alle ervaringen en vernieuwingspogingen vanuit de illegaliteit tijdens de Tweede Wereldoorlog – in 1946 van start gaan.

Het is zeker niet mijn bedoeling om vandaag de geschiedenis van de Partij van de Arbeid uitvoerig te behandelen, zelfs niet in hoofdlijnen, dat is een ondoenlijke opgave in tien minuten. Maar ik wil wel aan de hand van enkele aspecten ingaan op de vraag wat de PvdA heeft bereikt in de afgelopen zeventig jaar en hoe we van daaruit aan kunnen kijken tegen de positie waarin de partij zich momenteel bevindt.

Als eerste een opmerking over de positie van de PvdA in het Nederlandse politieke krachtenveld. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht (voor mannen in 1917, voor vrouwen in 1919) heeft Nederland steeds een niet-linkse meerderheid in de Tweede Kamer gekend. Voor de SDAP betekende dat jarenlange oppositie (tot augustus 1939). Voor de PvdA als grootste partij ter linkerzijde leidde dit ertoe dat zij kon meeregeren als de niet-linkse partijen (lees: christendemocraten en liberalen) onderling verdeeld waren. Een ‘abonnement op de macht’ in Den Haag heeft de PvdA nooit gehad en zij was zelden onmisbaar.

De sociale zekerheid. Het uitgebreide stelsel van sociale zekerheid in Nederland wordt in de beeldvorming (zeker door rechts, als het gaat om de kosten) nogal eens vereenzelvigd met de PvdA. Dat klopt niet: het stelsel is ruwweg in de jaren 1945-1970 opgebouwd met instemming van alle grote politieke stromingen: christendemocraten, sociaaldemocraten en liberalen. Maar er is één onderdeel dat onverbrekelijk is verbonden met de PvdA: de oudedagsvoorziening. Van de Noodwet Ouderdomsvoorziening 1947 van Drees tot de AOW uit 1957 van Suurhoff (maar ook altijd aan Drees toegeschreven: ‘trekken van Drees’)

De volkshuisvesting. Al voor de Tweede Wereldoorlog maakten sociaaldemocratische wethouders naam op het gebied van de volkshuisvesting. Maar na 1945 werd dit een megaopgave. Door de verwoestingen van de oorlog en de snelle bevolkingsgroei na 1945 moesten tot diep in de jaren zestig honderdduizenden woningen worden gebouwd om de woningnood te lenigen. In veel gemeenten was de portefeuille volkshuisvesting jarenlang in handen van de PvdA, die vaak nauwe banden had met woningbouwverenigingen. In de jaren zeventig was de grootscheepse stadsvernieuwing in veel gemeenten opnieuw het terrein waarop vooral PvdA-wethouders zich manifesteerden (stevig geholpen door de staatssecretarissen Jan Schaefer en Marcel van Dam uit het kabinet-Den Uyl). Die dominantie had ook een keerzijde: bij de stedelijke vernieuwing in de jaren negentig kregen PvdA-wethouders na verloop van tijd het verwijt dat ze vooral bezig leken te zijn met grootstedelijke prestigeprojecten van projectontwikkelaars en bouwers en minder met de woonbelangen van mensen met een smalle beurs.

De gemeentebesturen. Lang voordat de eerste sociaaldemocraten toetraden tot de regering maakte de SDAP in diverse gemeenten naam met uitstekende wethouders (o.a. Wibaut en De Miranda in Amsterdam, Drees in Den Haag, Rugge in Groningen). Dit zgn. ‘wethouderssocialisme’ kenmerkte zich door goed en daadkrachtig bestuur waarbij maatschappelijke problemen (o.a. volkshuisvesting, sociale zaken) gericht en zichtbaar werden aangepakt. Ook na de Tweede Wereldoorlog was de PvdA tientallen jaren lang herkenbaar en vaak zelfs dominant aanwezig in veel colleges van B&W. De PvdA stond te boek als een partij met veel goede bestuurders die hun stempel op het beleid wisten te drukken. Dat ging vaak niet zonder wrijving (met andere partijen of intern), maar het belang van goede bestuurders kan voor gemeenten, maar ook voor de PvdA zelf, moeilijk worden overschat. En ook nu zien we dat het uitgedunde smaldeel van PvdA-wethouders opvallend sterk aanwezig is op de portefeuilles in het sociaal domein (zorg, jeugdzorg en participatie).

Ten slotte de huidige positie van de PvdA. Die is wel eens beter geweest, om het voorzichtig uit te drukken. Bij de laatste drie verkiezingen sinds 2012 verloren we zwaar en ook in de peilingen doet de partij het slecht: veel kiezers zijn teleurgesteld en hebben zich van ons afgekeerd.

Het zou wel erg arrogant klinken als ik hier nu een pasklaar recept voor herstel zou presenteren. Dat recept bestaat niet. Maar als we terugkijken op de geschiedenis van onze beweging en dus ook verder teruggaan dan 1946, dan zijn er wel enkele punten te noemen die van belang zijn voor de zoektocht naar de weg terug, omdat ons die in het verleden al vaker hebben geholpen. Ik noem er drie.

  1. We moeten de zorgen en angsten van mensen over veranderingen in de wereld om hen heen serieus nemen. Of het nu gaat om werkloosheid, de zorg, onderwijs, de toekomst van hun kinderen, immigratie, toenemende ongelijkheid of wat dan ook: sociaaldemocraten moeten met mensen in gesprek, niet om hen naar de mond te praten, maar om te luisteren en samen naar oplossingen te zoeken. In die gesprekken kunnen de waarden van de sociaaldemocratie (bestaanszekerheid, goed werk, verheffing en binding) goed van pas komen.
  1. We zullen het vertrouwen van mensen terug moeten winnen door herkenbaar te zijn op punten die er voor hen echt toe doen en die ze ook van ons mogen verwachten. Ook daar spelen de waarden weer een grote rol, maar het gaat ook om te laten zien dat we in de praktische politiek dingen voor elkaar krijgen die voor mensen van belang zijn.
  1. We hebben de wijsheid niet in pacht en kunnen het zeker niet alleen. Dat vraagt om het bouwen van coalities om concrete doelen te bereiken: samenwerking zoeken met maatschappelijk organisaties, maar ook met burgers in de buurt. En niet te vergeten op landelijk niveau: gerichte samenwerking met verwante partijen.

Politieke tegenstanders zouden kunnen concluderen dat de Zwolse PvdA met haar 1-meiviering op een begraafplaats een locatie heeft gekozen die wel heel symbolisch is voor de toestand van de Nederlandse sociaaldemocratie.

Maar zo gemakkelijk geven wij ons niet gewonnen. De jaarlijkse bijeenkomst op de Kranenburg vindt niet voor niets plaats bij de graven van twee mannen, Horreüs de Haas en Van der Vegt, die door hun handelen symbool staan voor de wilskracht van onze beweging om onrecht niet te ontlopen, maar te bestrijden en die daarmee de tijdloze inspiratie bieden om door te gaan. Omdat er voor sociaaldemocraten nog altijd een wereld te winnen valt, ook na zeventig jaar Partij van de Arbeid.