Door op 2 mei 2015

1 mei en vrijheid

Een beschouwing bij de viering van de Dag van de Arbeid 2015 in Zwolle door Jan Slijkhuis

Enkele maanden geleden kreeg ik het verzoek van onze afdelingsvoorzitter om dit jaar op de Zwolse 1-meibijeenkomst een verhaal te houden en daarbij het einde van de Tweede Wereldoorlog als uitgangspunt te nemen.

Ik was bijzonder vereerd door dit verzoek en tegelijk wat verrast door het onderwerp dat een verband legt tussen de Dag van de Arbeid en de bevrijding van Nederland in 1945.

Dat verband lijkt op het eerste gezicht nogal ver gezocht. Bij 1 mei denken we immers historisch gezien niet direct aan oorlog (behalve als verzet ertegen), maar vooral aan politieke en sociale strijd: voor de achturige werkdag, het algemeen kiesrecht, betere arbeidsomstandigheden, sociale wetgeving, staatspensioen, om maar eens enkele klassieke onderwerpen te noemen. En voor de sociaal-democratie in Nederland heeft 1 mei ook tientallen jaren lang een rol gespeeld in verkiezingscampagnes: de Dag van de Arbeid was en is een ideale gelegenheid om een verband te leggen tussen tijdloze waarden en principes en de politieke actualiteit en daarmee de achterban te mobiliseren.

Dat klassieke beeld van 1 mei wordt prachtig verwoord in de tekst van het socialistische strijdlied ‘De 1e mei’:

“Een dag is ’t van vreugde
Een dag is ’t van strijd
Een dag aan ’t ontwaken der volk’ren gewijd
Een dag van verzet voor geknechten!”

In deze regels komen belangrijke elementen uit de sociaal-democratie samen: bezieling, strijd, bewustwording, verzet tegen onrecht, internationale gezindheid.

Als we in deze elementen en de thema’s waarvoor de sociaal-democratie sinds 1890 in Nederland en andere Europese landen heeft gestreden op zoek gaan naar een gemeenschappelijke noemer, dan scoort ‘vrijheid’ of nog beter ‘bevrijding’ opvallend hoog.

Het gaat dan niet om een liberale slogan als ‘gewoon jezelf kunnen zijn’, maar om twee fundamentele begrippen: ‘vrij zijn van’ en ‘vrij zijn om’. Bij ‘vrij zijn van’ gaat het om negatieve elementen die moeten worden bestreden: onrecht, armoede, onderdrukking, angst. Bij ‘vrij zijn om’ denken we aan positieve elementen, zaken die mensen moeten hebben of kunnen bereiken: burgerrechten, bestaanszekerheid, onderwijs, geestelijke ontwikkeling. Het is deze dubbele vrijheid die mensen in staat stelt werkelijk en volledig mens te zijn.

In de ‘Socialistenmars’ wordt dit verwoord in de volgende oproep die eigenlijk de sociaal-democratische idealen in een notendop weergeeft:

“Op socialisten, sluit de rijen.
Het roode vaandel volgen wij.
Het geldt den arbeid te bevrijden,
Verlossing uit de slavernij.
All’ aardsch geluk, all’ zonnepracht,
All’ geesteslicht, all’ wetensmacht
Zij aan het zwoegend volk gegeven
Dat is het doel waar naar wij streven. […]”

Vrijheid en bevrijding waren dus van oudsher begrippen die centraal stonden in het sociaal-democratisch denken, maar die lange tijd vooral gekoppeld waren aan sociaal-economische thema’s.

Dat veranderde in het Interbellum. In de jaren tussen de beide wereldoorlogen, vonden nationaal en internationaal ontwikkelingen plaats die ook voor de Nederlandse sociaal-democraten grote gevolgen hadden.

In Nederland had de invoering van het algemeen kiesrecht (1917-1919) de SDAP een flinke impuls gegeven, maar zij bleef een minderheid die bij landelijke verkiezingen zo’n 20 tot 24% van de kiezers achter zich kreeg. Om verder door te groeien was een inhoudelijke verbreding nodig, die de partij ook aantrekkelijk maakte voor middengroepen.

Die verbreding kwam er in 1937 toen de partij een nieuw beginselprogramma aannam (opgesteld onder leiding van Wiardi Beckman). Hierin werd als vervolg op het Plan van de Arbeid de stap gezet van arbeiderspartij naar volkspartij. Verder koos de partij principieel voor de democratie en daarmee expliciet tegen fascisme, nationaal-socialisme en communisme. De SDAP zag zichzelf met dit programma, in de woorden van Wiardi Beckman nadrukkelijk als deel van de ‘nationale volksgemeenschap’. Daarbij paste dat het partijcongres nu ook de monarchie accepteerde. Tenslotte nam het congres – onder druk van de ontwikkelingen in Nazi-Duitsland – afstand van de nationale ontwapening die de SDAP als reactie op de Eerste Wereldoorlog jarenlang had bepleit. Daarmee aanvaardde de partij de ‘gewapende landsverdediging’. De vrijheid moest dus actief worden verdedigd als Nederland werd aangevallen en de SDAP stemde in het parlement in het vervolg ook voor de defensiebegrotingen. In mei 1940 kwam de langgevreesde Duitse aanval op West-Europa en werd Nederland direct in de Tweede Wereldoorlog betrokken.

Door de Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting van Nederland kregen begrippen als onrecht, onderdrukking en onmenselijkheid, maar ook strijd, verzet en bevrijding een inhoud en een actualiteit die vóór 1940 voor de meeste Nederlanders geheel onvoorstelbaar waren geweest. Dat gold ook voor de sociaal-democraten: veel actieve leden raakten betrokken bij het verzet of kwamen terecht in gevangenissen of concentratiekampen. Onder de Joodse landgenoten die de Holocaust niet overleefden, had de SDAP vooral in Amsterdam vóór 1940 een grote aanhang gehad.

Dat verzet, in woord en geschrift, kwam ook van Zwolse socialistische predikant Gerardus Horreüs de Haas. Al ver voor de Tweede Wereldoorlog stond hij bekend als een felle tegenstander van het nationaal-socialisme en van de rassenwaan en het antisemitisme die daarmee waren verbonden. Tijdens de bezetting ging Horreüs de Haas door met zijn strijd tegen de Nazi-leer en kwam hij tot vlak voor zijn dood in 1943 onvermoeibaar in verzet tegen de uitsluiting, vervolging en deportatie van de Joden.

De ervaringen van totalitarisme, oorlog en bezetting en daarna de Koude Oorlog bepaalden na 1945 tientallen jaren lang het politieke denken in Nederland op het gebied van vrijheid, vrede en veiligheid, ook bij de sociaal-democraten. De PvdA was vanaf 1949 een krachtig voorstander van het Nederlandse lidmaatschap van de NAVO en bleef tot ver in de jaren zestig duidelijk anti-communistisch. Die standpunten veranderden ingrijpend in de periode vanaf het eind van de jaren zestig tot de val van het communisme in 1989: de PvdA stond vaak bijzonder kritisch tegenover de NAVO (denk aan de kernbewapening) en was een warm voorstander van de ontspanningspolitiek ten opzichte van het Oostblok.

Inmiddels zien we ook binnen de PvdA op het terrein van defensie na jaren van bezuinigingen een kentering ontstaan. De recente ontwikkelingen in Rusland en het optreden van extremistische terreurgroepen in het Midden-Oosten leiden tot steeds meer pleidooien voor extra defensie-inspanningen. Pleidooien die ook door PvdA-ers worden gesteund. Deze houding ten opzichte van defensie heeft historische wortels die teruggaan tot de omslag binnen de SDAP in 1937.

Toch blijken ook meer klassieke sociaal-democratische waarden en opvattingen in onze tijd nog springlevend te zijn. Met het roemruchte ‘Van Waarde’-debat dat enkele jaren geleden door de WBS werd gestart, houdt de PvdA zich weer nadrukkelijk bezig met thema’s als verheffing, bestaanszekerheid, goed werk en binding. Daarin zijn de vrijheidselementen die ik eerder noemde (‘vrij zijn van’ en ‘vrij zijn om’) en die alles te maken hebben met menselijke waardigheid, ook volop herkenbaar. Het debat over groeiende ongelijkheid in de verdeling van vermogens, aangezwengeld door het boek van de Franse econoom Piketty, wordt ook in de PvdA gevoerd. Dit gaat over een thema dat als een rode draad door de geschiedenis van de sociaal-democratie loopt. En dat alles wijst op een continuïteit in sociaal-democratisch denken die uitstekend past in de traditie van 1 mei.